Verkeerd getuigd.
Als mijn vader geen klanten had in zijn “scheerwinkel” zocht hij vaak zijn bezigheden in onze schuur. Soms viel er wat te repareren, soms had hij wat nieuws onderhanden. Ik herinner me nog dat hij de scheerpottenkast, om ruimte te winnen, in een van de wanden inbouwde. Het overblijvende onderstuk werd door hem omgetoverd tot een, voor die tijd, modern boekenkastje met aan één kant een verhoogd deel. Dat alles zonder één stukje elektrisch gereedschap zoals wij dat nu allemaal hebben maar wel met veel geduld en een enkele keer een verbale uitglijder. Als jongetje vond ik het fijn om er bij te staan en te kijken, alleen maar kijken. Mijn vader was heel zuinig op zijn gereedschap. Als het niet gebruikt werd ging het in zijn timmerkist achter slot en grendel.
Wat groter geworden, probeerde ik ook wel eens wat te maken en mocht ik, als ik “heel voorzichtig” was, zijn gereedschap gebruiken. Dan kreeg ik het sleuteltje mee naar de schuur om de timmerkist open te maken en kon ik zelf met hamer, zaag, beitel en schaaf aan de gang. Het werden altijd bootjes. Bootjes van een oude klomp, bootjes van een plank, bootjes van een blokje hout en altijd hadden ze een zeiltje, met één uitzondering. Het was een bootje dat met zijn roer flapperde zoals een vis met zijn staart. De energie voor die heen en weer gaande beweging werd geleverd door een in elkaar gedraaid elastiek. Het idee kwam uit een of ander tijdschrift. Het werkte echt, het bewoog zich voort als een kwispelstaartende hond. In een teil met water kon je er leuk mee spelen. Dat gold ook voor de zeilbootjes, als je wind in de zeiltjes blies voeren ze naar de andere kant van de teil. De vaarweg was wel erg beperkt in zo’n teil. Later ging ik met de bootjes naar de haven, als het tenminste hoog water was. De wind deed dan het werk. Als het schip mooi voor de wind voer ging het goed, maar soms liep het “schip” uit zijn roer en kwam dwars op de wind te liggen waardoor het geheid omsloeg. Als dat midden in de havenkom gebeurde had ik een probleem. Hoe kreeg je het geval weer voor de wal? Eerst kijken of de golfjes er nog een beetje vat op hadden en dan maar met veel geduld wachten tot het ergens langs de havenkant opgevist kon worden. Dat wachten duurde natuurlijk veel te lang en met stenen gooien op de juiste plaats probeerden we (er waren altijd wel een paar belangstellende kornuiten) het schip naar de wal te dirigeren.
Op een dag rondschuimend op onze schuurzolder op zoek naar een plankje kwam ik een stuk hout tegen, ik denk een eind van een vloerbalk, waar ik plotseling een groot zeilschip in zag. Ik denk omdat een kant afgeschuind was, dat zag er uit als het oplopend vlak bij de achtersteven. Bovendien was de verhouding van lengte, breedte en holte in mijn ogen precies goed (hoe fout was die inschatting). Het zou een groot schip kunnen worden want de balk was wel een centimeter of zeventig lang. Gelukkig mocht ik het stuk hout hebben en ook vader’s gereedschap gebruiken. Het werd een enorm en daardoor langdurig karwei. De achterkant kreeg een halfrond dek en aan de voorkant maakte ik met zaag en beitel een mooie voorsteven die zelfs een beetje voorover helde. Een schip zonder ruim is niet echt, dus moest de balk met de beitel uitgehold worden, een enorm en ook een moeilijk karwei waar ik uren mee bezig geweest ben. De hele schuur lag tenslotte vol met spaanders. Ik was er alle vrije uurtjes mee bezig en vergat soms de opgedragen karweitjes zoals kolenscheppen voor de kachel in de scheerwinkel. Zo ook op een drukke scheerdag (woensdag of zaterdag) De kolenkit stond al naast het kolenhok en ik was zo druk met het schip bezig dat ik het kolenscheppen helemaal vergeten was totdat met veel lawaai vader het grintpad naar de schuur afdaverde. Ik had de kolenkit vol voordat hij in de schuur was. Ik heb de goeie man nog nooit zo kwaad gezien en gehoord. In gestrekte draf ben ik toen met de volle kolenkit richting scheerwinkel gehold met mijn vader achter me aan terwijl hij bij iedere stap probeerde mij een schop tegen mijn achterwerk te geven, daarbij luidkeels het abc declamerend. Het pad liep omhoog en er lag los grint op waardoor het schoppen niet erg lukte. Het moet een amusante vertoning geweest zijn. Jammer dat we er later niet meer samen om hebben kunnen lachen.
Nadat de romp klaar was werd er uit blik en ijzerdraad een roer met helmstok gefabriceerd. Een aantal spijkertjes zorgde er voor dat de helmstok in bepaalde standen vastgezet kon worden. Hierna kwam de tuigage aan de beurt. Op een groot schip horen grote zeilen en grote zeilen vragen om een flinke mast. Ik wist nog niet beter. Het werd een mast, iets korter dan de lengte van het schip, geplaatst op ongeveer een derde van de scheepslengte gerekend vanaf de voorsteven. Het grootzeil werd een zeil met giek en kluiver net als de ZW l., de botter van v.d. Zee. Een flinke fok maakte de tuigage compleet. De zeilen werden gemaakt uit een oud laken. Ik weet niet meer of de zeilen omzoomd werden. Zo ja, dan zal mijn moeder dat wel gedaan hebben want het naaimachien raakte ik niet aan. De ouwe trouwe loodzware Singer mocht alleen door moeder gebruikt en mishandeld worden. Ze schroomde niet er leren klompsokken op te fabriceren. Het apparaat kreeg het dan zwaar voor zijn kiezen. Een beetje kaarsvet op het leer hielp dan de naald moeizaam door twee-dik leer.
Dit is een afbeelding van het schip zoals het er aanvankelijk uitzag. Een platbodem zonder kiel en met een flink stel zeilen. Dat moest fout aflopen..
Op een dag was het dan zover, tewaterlating en proefvaart. Met het schip in mijn armen naar de haven. Mooi hoogwater. Met mijn knieën op de havenkant kon ik net het schip in het water laten zakken. In de luwte van de wal dreef het prachtig rechtop. Maar toen, een zacht briesje deed de zeilen bollen en het schip hellen en helaas, het schip sloeg om. Ik dacht het gebrek aan stabiliteit te verhelpen door een baksteen in het laadruim te leggen, dan moest het beter gaan. Het werd niet beter. Ook met een baksteen sloeg het schip bij het kleinste zuchtje wind om. Voor deze tuigage was het schip te smal. Teleurgesteld ben ik die dag naar huis gegaan, voorlopig had ik mijn buik vol van schepen en het werk van weken belandde op de werkbank in de schuur .
Het schip met ingekorte mast die voorzien is van een ra met zeil . Omslaan was er niet meer bij, maar het moest praktisch de wind in de rug hebben.
Toch, iedere keer dat ik in de schuur kwam om kolen te scheppen of houtjes te hakken, en ik het debâcle zag liggen, dacht ik: wat kan ik er nog mee? Dat de hoge mast met de grote zeilen ongeschikt was voor het tamelijk smalle schip had ik al ondervonden. Om er uithouders met drijvers aan te maken, zoals bij een inlandse prauw, zag ik niet zitten evenmin als een zware kiel. De lange mast moest aanzienlijk ingekort en de zeilen vervangen door een dwars zeil aan een ra. Zo gedacht zo gedaan. Weer met het schip bij hoog water naar de haven. Ook nu voor alle zekerheid maar een baksteen in het laadruim gelegd en gekeken waar de wind vandaan kwam want een schip met een ra-zeil moet de wind min of meer in de rug hebben. Het roer midscheeps gezet en weer met mijn knieën op de havenkant mijn schip te water gezet. Het ra-zeil bolde zich en jawel, daar voer mijn bouwsel met een aardig vaartje naar de overkant van de havenkom. Geen enkele neiging tot kapseizen. Ik moest hollen om eerder aan de andere kant te zijn dan mijn schip. Het zeilde “als de mieter”. Het veranderen van de tuigage was dus zinvol geweest. Terugzeilen met het ra-zeil ging niet dus uit het water gehaald en terug naar af en daar weer gestart voor een volgende reis. Met wat experimenteren met stand van roer en ra was het toch mogelijk om de koers iets af te laten wijken van de windrichting. Ik heb nog vaak met het schip gevaren maar ik moet bekennen dat het maken eigenlijk meer plezier gaf dan het varen er mee. Ooit is het schip in een hoek van de schuur terechtgekomen en van daaruit waarschijnlijk eens in de kachel toen de brandstof in de oorlog schaars werd.
Een van mijn jeugdherinneringen
K.J.Weijnman. 11 Januari 2010