Palen halen.

Het luidruchtige “Wir fahren gegen Engeland” was al lang verstomd en de Duitsers waren druk bezig met de aanleg van “de Atlantikwall”. Ook op het eiland Voorne werden bunkers gebouwd, stroken land onder water gezet en bruggen over het Voornse kanaal omgeven door schuttersputjes, prikkeldraadversperringen en betonnen mitrailleuropstellingen. In de Zwartewaalse polder moesten versperringen tegen parachutisten aangebracht worden. Versperringen bestaande uit in de grond geplaatste palen die onderling verbonden zouden worden d.m.v. draden en voorzien van explosieven. Zou een parachutist een paal of draad raken dan moest het explosief de man doden cq. verwonden. De Duitsers vorderden arbeidskrachten om de palen aan te voeren en te plaatsen. Het gemeentebestuur moest er voor zorgen dat de klus binnen de door de bezetter gestelde tijd geklaard werd. Via de gemeentebode kreeg je dan een briefje dat je je op een bepaalde dag en plaats diende te melden. Een gepensioneerde politieman kreeg het toezicht bij de uitvoering van het karwei en omdat hij de zaak nogal serieus nam kreeg hij al gauw de bijnaam “Palenführer” opgeplakt. Zo gebeurde het op een dag dat ik ook zo’n briefje mocht ontvangen. Ik werd ingedeeld bij een ploeg die met paard en wagen palen moest gaan halen. De voerman was Peter Sterk, een boerenzoon, en duidelijk geen vriend van de Duitsers. Alles bij elkaar waren we met een man of vier. Een van hen was Piet Voogt, van beroep schilder en begrafenisverzorger. Een bedachtzaam man in doen en spreken. De namen van de andere mannen ben ik vergeten. Het beloofde een prachtige dag weer te worden. Na geruime tijd wachten kwam Peter met zijn gerij, hun boerderij lag dan ook ver buiten het dorp en bij dit soort karweien moest je je vooral niet haasten. Bovendien, het paard was was al oud en mocht beslist niet hard draven, aldus Peter die dat luid en duidelijk aan de Palenführer meedeelde toen die aanmerkingen maakte op het laatkomen. Van de man kregen we de opdracht een vracht palen te halen uit een van de bossen rond Oostvoorne. Dus wij met ons allen op de wagen en op weg richting Oostvoorne. Op ons gemak langs de Brielse dijk met uitzicht op de Maas en de polder. Heel genoeglijk babbelend en het paard rustig voortstappend. In de bocht waar de dijk van de rivier wegbuigt kwamen we langs het weiland waar we de palen moesten afleveren. Daar waren andere Zwartewalenaars putten voor de palen aan het graven. De grappen en grollen vlogen over en weer. De gravers moesten een beetje doorwerken en de palenhalers dachten zeker dat ze zo op hun luie kont aan de kost konden komen. Dat duurde tot we buiten gehoorafstand waren. Zagen we bekenden dan was het: waar motte jullie naar toe? We motte palen halen in Oosvore. Dan maggie wel opschiete, t’is nog een hele rit. Voor zo’n gesprek moest natuurlijk gestopt worden. Dat we niet erg opschoten mag duidelijk zijn, dat was dan ook precies de bedoeling. Ergens onderweg zagen we een stel honden met kennelijk amoureuze bedoelingen waarbij Piet Voogt ze vanaf de wagen met zijn lijzige stem toesprak met de hilarische woorden:Hé, Hé, Hé, dat gaat zo maar nieieiet, hebben jullie je trouwboekie wel bij je? We waren een eind verder voor we uitgelachen waren. In de buurt van Oostvoorne gekomen vond Peter dat het tijd werd om een boterham te eten, trouwens het paard moet ook nodig rusten en wat vreten. Hier staat mooi gras, straks in dat bos komt er niks van. Dus het paard werd uitgespannen en in de berm geparkeerd waar het rustig begon te grazen terwijl wij onze sneetjes oorlogsbrood naar binnen werkten, hoewel, ik meende te zien dat wat Peter at niets met oorlogsbrood te maken had. Na een welverdiende rust van mens en paard werd het dier weer ingespannen en ging het verder naar het Oostvoornse bos. Met ons allen wisten we waar we moesten zijn en na enige tijd kwamen we op de plek waar we de palen konden laden. Het waren stammen van jonge bomen, een meter of vijf, zes lang en niet erg dik. Met elkaar was het laden geen zwaar karwei. Toen we er een stuk of vijf op de wagen hadden vond Peter het meer dan genoeg, we moesten toch een beetje om dat ouwe dier denken en het was nog een hele rit. Aan de overhangende einden werd een rode zakdoek gebonden als waarschuwing voor het achterop komend verkeer. Terug naar huis was het minder comfortabel want op die dunne stammetjes zat het niet zo lekker. We hadden wel een paar baalzakken om op te zitten, maar toch. Een gestaag voortstappend paard bracht ons weer op een gunstig tijdstip terug op de plek waar de palen gelost moesten worden. De palenführer begon te mopperen dat we er wel erg lang over gedaan hadden, zo kwamen we nooit klaar. Mot dat dan? vroeg Peter poeslief, we zijn mooi op tijd thuis voor de prak en die stammetjes in de grond poten kan morgen wel. Daar is het nou te laat voor. En zo kwam er een eind aan een “welbestede “dag. Met paard en wagen en vier man hadden we vijf dunne boompjes van Oostvoorne naar Zwartewaal vervoerd, een afstand van ca 10 km. We hadden er mooi weer bij en er was veul gelachen.

Een van mijn jeugdherinneringen

K.J.Weijnman 18 Maart 2008.

 

Nog een paar opmerkingen:

Niet de hele polder is met palen “bepoot”. Ik denk dat het karwei op een bepaald moment

gestopt is op bevel van de Duitsers. De draden en de explosieven zijn nooit aangebracht.

Het aantal geplaatste palen werd steeds minder. Tijdens die laatste oorlogsjaren was

brandstof erg schaars geworden. Het was toch zonde om al dat hout daar in de polder te

laten terwijl je niet wist waar je het eten op moest koken? Aan het eind van de oorlog

waren alle palen tot as vergaan.