De bewaarschool.
Het bewaarschooltje in Zwartewaal, het begin van een langjarige opleiding. Ik heb er goede herinneringen aan. Het gekke is, dat ik me van mijn eerste bewaarschooldag niets meer herinner. Ik was er. Waarschijnlijk was ik toen vier jaar. We zaten met zijn allen in één lokaal, de jongsten in de “kleine bankjes”en de grotere uiteraard in de “grote banken”.Deze bankjes waren nagenoeg kopietjes van de lagereschoolbanken met dat verschil dat het tafelblad horizontaal was. Dat was makkelijk bij het knippen, plakken en alle andere werkjes.
Maar eerst iets over het gebouw zelf. Het werd in 1900 gesticht door de dames Maria Aurelia en Jacoba Johanna Hofkes, ambachtsvrouwen van de heerlijkheid Zwartewaal. In 1908 werd het schooltje ondergebracht in de “Hofkesstichting” die na overlijden van de dames verantwoordelijk werd voor onderhoud en personeelsvoorziening. In principe bestond het uit twee lokalen met een brede gang er tussen. Aan het eind van de gang een trap naar beneden en naar boven. Daar waren de woonvertrekken van juffrouw Jansen, het hoofd van de bewaarschool die bijgestaan werd door juffrouw Grieta (Voogt). Achter en naast de school lag een grote tuin met een flinke gemetselde zandbak, voorzien van een brede rand waar je op zitten kon. In een uitbouw aan de school was een bergplaats met daarin kruiwagens en scheppen voor de jongens en houten emmertjes met schepjes en zandvormpjes voor de meisjes. Behalve een strook met struiken langs de achterkant was de hele tuin bedekt met een dikke laag grof grintzand met in het midden een grote kastanjeboom.
De schooltijden liepen, naar mijn herinnering, ongeveer gelijk op met de lagere school die er vlak naast gelegen was. Er staat me iets van bij dat de “kleine bankjes”een uurtje eerder naar huis gingen. Als we ’s morgens naar binnen mochten, konden we onze jassen aan de kapstokhaken hangen met onze klompen daar onder, ieder op zijn eigen plek. Als iedereen zover was mochten we het lokaaltje binnen en onze plaatsen opzoeken. Netjes in de bank met de armen op de rug en mondjes dicht. Wat we gingen doen? De juffrouw bepaalde het. Klassikaal kralen rijgen, je kreeg een doosje met kralen en een dun ijzerdraadje van een centimeter of veertig met aan één eind een vastgeknoopte kraal. De bedoeling was dat de kralen uit het doosje één voor één op het ijzerdraad geschoven werden, vast goed voor de fijne motoriek maar ik vond het vreselijk vervelend en het ergste was dat we aan het eind van het karwei de opdracht kregen om de kraaltjes weer van het ijzerdraadje in het doosje te laten glijden, waren we weer terug bij af.
Veel leuker vond ik het matjes vlechten. We kregen dan een basismatje van zwart papier dat in één richting op bepaalde afstanden van insnijdingen voorzien was. Daarnaast strookjes papier waarvan we de kleur zelf mochten kiezen en een stalen strip waarmee we de strookjes op en neer door het matje konden vlechten, net zoals je een kous stopt. Het was een precies werkje, de strookjes moesten goed tegen elkaar liggen en niet scheef in het matje terecht komen. Was het vlechten klaar dan dienden de einden van de strookjes aan de achterkant van het matje met gluton vastgeplakt te worden. Soms mochten we met twee kleuren vlechten, over de kleurencombinatie moest ik dan wel lang nadenken. Moeilijker was het vlechten van een bladwijzer, twee lange dubbelgevouwen stroken tegen elkaar met daar dwars doorheen gestoken eveneens dubbele strookjes. Het moeilijke daarbij was dat je met allemaal losse dingen begon, waarbij aanvankelijk alles schots en scheef kwam te zitten. Maar naarmate het karwei vorderde kwam er enige stevigheid in het geheel.
Een andere plezierige bezigheid was het spelen met blokken. We hadden mooie blankhouten blokken. Wat we er mee bouwden werd aan onszelf overgelaten. Ik bouwde graag torens en huizen. Rinus v.d. Zee, hij zat naast mij, maakte van zijn blokken de ZW 1, de botter van zijn vader, het oemfff, oemfff, oemfff van de Kromhoutmotor was dan duidelijk te horen. Tekenen mochten we ook, dat deden we meestal op een lei met en griffel, zo nu en dan met potlood en papier. Soms moesten we iets natekenen dat de juffrouw op het schoolbord voordeed, een andere keer konden we onze fantasie de vrije loop laten. Ook werd er gezongen, wat, goed weet ik het niet meer. Het zullen in ieder geval de gelegenheidsliederen rondom Sinterklaas en Kerstmis geweest zijn, ook Pasen zat in het repertoir met lammetjes en haasjes. Over Pasen gesproken; op een dag kwam juffrouw Jansen heel verbaasd het lokaal in: Wat ik nu toch gezien heb in de tuin, de paashaas. Hij zat tussen de struiken. Als jullie heel zachtjes mee naar beneden gaan, zien we hem misschien. Kom maar mee. Wij allemaal op onze tenen de trap af en haar kamer in, muisstil. Geen haas te zien, tot de juffrouw met een fluisterstem zei: Ik geloof dat hij daar rechts achter die grote struik zit. Ja hoor, dat is hem, kijk maar goed. En ja, de een na de ander zag hem ook. Ik kon natuurlijk niet achterblijven en zei dat ik hem ook zag, want ik kon moeilijk als eenling de aanwezigheid van de paashaas ontkennen. Met Pasen mochten we ook allemaal een nestje in de tuin tussen de struiken leggen, waar de paashaas dan chocoladeeitjes in kon stoppen. Het nestje moesten we dan wel eerst zelf maken. Een stukje dun karton werd op een listige manier gevouwen en ingeknipt waarna het weer opengevouwen en wat uitgerekt werd. Je had dan iets wat al op een nestje leek, alleen ontbrak nog een zachte bekleding. Daar was enig geduldwerk voor nodig. We kregen allemaal een stukje witte flanel van ± tien bij tien cm waar we de draadjes uit moesten peuteren Dat was een werkje waarbij het geduld ernstig op de proef werd gesteld. Het resultaat was een dot uiterst zacht pluksel dat we vervolgens in het nestje drapeerden. Daar kon de paashaas niet aan voorbijgaan.
Als het goed weer was speelden we ’s middags in de tuin. Dan werden de kruiwagens, de scheppen en de emmertjes met de kleine schepjes uitgedeeld en mochten we in de zandbak spelen of de kruiwagen volscheppen met grintzand en het vrachtje op een andere plek lossen. Daar waren we dan behoorlijk druk mee. Zo nu en dan kregen we te horen dat we hier en daar weer wat zand moesten terugbrengen, zo bleven we bezig. Was het slecht weer, dan ging het buitenspelen niet door, jammer, want het spelen in die tuin was erg plezierig. Op zulke dagen gingen we naar het tweede lokaal aan de andere kant van de gang voor kringspelletjes zoals “ ’K moet dwahalen langs bergen en door dahalen”. Of “Hinkel de pinkel daar kom ik weer aan”. Ik heb er lang over gedaan voor ik het hinkelen onder de knie had.
Het tweede lokaal werd ook gebruikt als Sinterklaas op school kwam. Sinterklaas, daar waren we natuurlijk al dagen van tevoren druk mee geweest. Alle sinterklaasliedjes werden dagelijks gerepeteerd en er werd zelfs een soort toneelstuk ingestudeerd. De binnenkomst op de grote dag was erg spannend. Juffrouw Jansen zag Sint en Piet arriveren en ging vlug open doen terwijl wij zongen van “Sinterklaasje kom maar binnen met je knecht”. En recht zaten we. Dan schreed Sinterklaas met Piet het klaslokaal binnen en ging in de armstoel zitten die voor hem klaar stond. Sint keek in het grote boek en Piet zwaaide met de zak voor de stoute kinderen. Daar ging natuurlijk niemand in want we waren allemaal lief geweest. Tussen de bedrijven door werd er braaf gezongen en gesnoept waarbij Piet de nodige grappen maakte. Daarna werd het tijd voor het toneelstuk. Daarvoor verhuisden we met ons allen naar het andere lokaal. Ook daar kreeg Sint een grote zetel aangeboden en waarop hij nieuwgierig zat te zijn naar wat er ging komen. Dat werd hem door de juffrouw verteld. Wat ik me er van herinner is dat het niet echt een toneelstuk was. Misschien de voorloper van de musical, de juffrouw vertelde een verhaal waarbij wij de in het verhaal voorkomende figuren uitbeeldden en op bepaalde momenten een lied zongen. De costuums waren gemaakt van gekleurd crêpepapier. Van het verhaal weet ik niet veel meer. Eén scène uit het geheel herinner ik me nog wel, waarschijnlijk omdat ik daar zelf een rol in had. Rinus van der Zee en ik waren wolk, gekleed in lichtgrijs crêpe. Op het moment dat de juffrouw vertelde dat er een wolk voor de zon kwam moesten wij samen een grijs doek voor de zon schuiven. Die werd verbeeld door Arie Monteny, uitgedost in felgeel, en staande op een geel verhoginkje. Aan weerskanten van ons stonden bomen van jongens in bruin en groen met hun armen omhoog, te zwaaien in de wind. Het zal wel een scène aan de rand van een bos geweest zijn. Na het spel nam Sint afscheid en zongen wij “Dag Sinterklaasje, dahag dahag Zwarte Piet”. Het eind van een spannende middag.
Nog één ding. Waarschijnlijk tegen de tijd dat lagere school in zicht kwam begon juffrouw Jansen ons op het schoolbord een soort sommen voor te schotelen. Niet met cijfers, maar met stippen. Ongeveer zoals hiernaast staat aangegven. ☺ + ☺☺ = ☺☺☺. Ze noteerde de drie stippen pas nadat één van ons het goede antwoord wist. Zo werden we al een beetje voorbereid op hetgeen ons op de “grote”school te wachten stond.
Ik schreef al in het begin dat ik niet meer weet dat ik voor het eerst naar de bewaarschool ging, ik herinner me ook niet dat ik er voor het laatst was. Ik kwam niet en ik ging niet, ik was er.
Een van mijn jeugdherinneringen
K.J.Weijnman 28 november 2006.
De werkstukken afgebeeld op de pagina’s 1 en 2 zijn gemaakt beginjaren dertig van de vorige eeuw en zijn nu dus ca 75 jaar oud. De foto hiernaast is waarschijnlijk gemaakt begin 1933. Op de voorste rij kan je goed het verschil in hoogte van de grote en de kleine bankjes zien. Achterin de klas staan links juffrouw Jansen, rechts juffrouw Grieta Voogt. Opde derde rij van voren helemaal rechts zit ik, gekleed in blouse met strik. De gevlochten werkstukjes zijn lijstjes waar nog een tekening achter geplakt moest worden.