De bevoorrading van een dorpswinkel.

In de tweede helft van de week gaan we samen naar de supermarkt om te provianderen voor het weekend. Het boodschappenlijstje in de hand, alles in de juiste volgorde opgeschreven zodat we niet heen en terug hoeven te lopen tussen de schappen waar zo’n 1500 verschillende artikelen voor het grijpen liggen. Een hele zorg om die schappen en de er achter liggende magazijnen gevuld te houden. Daar is veel organisatievermogen, communicatie, transport en mankracht, voor nodig. Als klant merk je daar weinig van. Alleen het schappen vullen zie je gebeuren en buiten arriveren er grote opleggers met nieuwe voorraden. Over het wat en hoeveel zal wel contact zijn via fax en e-mail. Als je dit alles vergelijkt met de bevoorrading van de kruidenierswinkel van mijn moeder, en dan heb ik het over de jaren dertig van de vorige eeuw, dan is het verschil gigantisch. Maar toch, hoewel een vergelijking niet of nauwelijks mogelijk is, ook toen speelden organisatievermogen, communicatie, transport en mankracht wel degelijk een grote rol. Ik zal proberen te vertellen hoe er voor gezorgd werd dat ook in onze winkel de voorraden op peil gehouden werden. Laat ik dan beginnen met de “reizigers”. Wie dat waren? Dat waren mannen die een bepaalde firma vertegenwoordigden en ons op gezette tijden bezochten om te vragen wat er nodig was. Bovendien lieten ze zien welke nieuwe artikelen ze in hun assortiment hadden. Maar dat niet alleen. Er waren ook firma’s die op gezette tijden een reclameactie begonnen met extra spaarpunten voor bv. een boek of plaatjes die je in een album of boek kon plakken. Die acties werden door de reizigers onder de aandacht van de winkelier gebracht. Ik denk dat mijn moeder bij die gelegenheden een presentexemplaar kreeg. Het waren aardige en vaak spannende boeken waar ik goede herinneringen aan bewaar.“Bulletje en Bonestaak” van A.M. de Jong, een serie van zes stripboekjes uitgegeven door van Nelle, ik heb ze gelezen en herlezen. “Peter en Poelek”, eveneens uitgegeven door van Nelle, ik heb het nog, onze kleinzoons hebben er doodstil naar geluisterd. Ook herinner ik me nog de spannende uurtjes met “Ontvoerders op het spoor” en “Jan Battingh wordt rijk”. Paul C. Kaiser gaf jongensboeken uit waar eerst de plaatjes ingeplakt moesten worden. “Benito” in twee delen en “Pau Li de kleine Chinees” waren behalve spannend ook leerzaam. Ik heb er van genoten.

Zover ik me herinner had iedere reiziger een vast bezoekpatroon. Allemaal kwamen ze “voor in de week”. Dan was er de meeste kans dat ze ongestoord hun zaken konden regelen. Later in de week, als het weekend naderde had mijn moeder het te druk met haar klanten. Dat liet zich slecht combineren met reizigersbezoek, want ook daar moest je goed het hoofd bij houden. Als er een per ongeluk wat laat in de week langs kwam en er waren klanten, dan kon ze behoorlijk ongeduldig doen. Voortaan wist hij dat “voor in de week” beter gelegen kwam. Sommige “reizigers” waren praktisch huisvrienden, de zaken werden dan bij een kop koffie of thee afgehandeld. Van sommigen kan ik me de gestalte nog goed herinneren, zoals de allervriendelijkste man die door ons altijd “Bakkertje Sluis” werd genoemd, een klein, wat stevig heertje die iets te maken had met kaakjes, koekjes en snoepjes(waarschijnlijk de firma van Melle). Hij reed in een auto die ooit als two-seater uit de fabriek gekomen was en waar nu op de plaats van de “kattenbak” als reclame een enorm koekblik gemaakt was. Zijn echte naam heb ik nooit geweten. Gotschall daarentegen kwam bij ons onder zijn eigen naam over de vloer. Ook hij kwam verder dan de winkel. Gotschall was een grossier uit Nieuw-Helvoet, hij bezocht zelf zijn klanten. Waar hij precies in grossierde weet ik niet meer, o.a. suiker maar ook limonadegazeuse, die hij in literflessen leverde en zelf maakte in een hoekje van zijn magazijn. Als ik me goed herinner lag de prijs van zo’n fles in de winkel in de buurt van een dubbeltje. Je kan zeggen dat voor de grotere firma’s een reiziger op pad was en dat bij de kleinere de baas zelf de contacten onderhield. Er waren momenten dat mijn moeder het er druk mee had. Ze moest de heren niet alleen te woord staan, ze moest van tevoren ook kijken wat en hoeveel er nodig was. Geen wonder dat ze er druk mee was, want er waren nogal wat leveranciers. Waterreus voor klompen, v.d. Linde voor kantoorartikelen, Ribbe voor brielse zandtaartjes, Paul C. Kaiser voor koek en beschuit, Rooster voor drogistartikelen, van Nelle voor koffie, thee en tabak, Douwe Egberts idem. Ik zal en kan ze niet allemaal opnoemen want er waren er nog veel meer. En allemaal wilden ze wat verkopen. Niet altijd lukte dat, de voorraad was nog groot genoeg en dan was het: “Tot de volgende keer dan maar”. Soms was mijn moeder vergeten iets te bestellen en ging er een briefkaart met een postzegel van twee cent achteraan want telefoon hadden we niet. Op het bestellen volgde het afleveren. De bodediensten speelden daarbij een belangrijke rol. Bode Heijmans en bode van Strien waren bij ons kind aan huis. De mannen waren nooit te beroerd om de balen suiker, de zakken kippenvoer of een ris gestapelde en met wilgenteen aan elkaar gebonden klompen daar neer te zetten waar moeder het wilde hebben. Vriendelijke en behulpzame mannen waren het. Een deel van de klompen ging naar de zolder, waar mijn vader ze gladschuurde, in de lijnolie met “sikketief”zette en na nogmaals een behandeling met fijn schuurpapier ze keurig aflakte met vernis. Daarna waren ze een dubbeltje duurder dan de onbehandelde klompen.  A:\mand.jpg

De mand van de firma Rooster.

 

Het was altijd een verrassing wat er tussen het houtwol zat.

Voor mij was het een grabbelton.

Wat zou er allemaal in verborgen zitten?

Als de leverantie van Rooster arriveerde, was dat voor mij een uitje. Alles zat verpakt in een grote tenen mand, dichtgenaaid met een stuk jute. Ik mocht dan meehelpen bij het uitpakken van de mand. Het was zoiets als zoeken in een grabbelton. Als je het jute losgemaakt had, zag je alleen houtwol. Dat moest je pluk voor pluk weghalen. Het was steeds een verrassing om te zien wat er dan allemaal te voorschijn kwam. Flesjes 4711, doos hoofdpijnpoeders, fles azijnessence, fles pekelharing, fles siroop Famel, doos teerpillen, flesjes tijmsiroop, aspirine, perenrood, Vick’s hoestbonbons, een grote vierkante fles met eau de cologne waaruit mijn moeder met behulp van een maatglaasje en een piepklein trechtertje de lege flesjes van klanten opnieuw vulde, dat alles en nog veel meer zat in “de mand van Rooster”. Was de mand nu echt leeg? Nog maar eens goed rondwoelen in de houtwol. Jammer, niks meer te vinden. De mand ging, gevuld met statiegeldflessen en –potten tussen de houtwol weer retour. Andere leveranciers, zoals Gotschall bezorgden met eigen gerij. De chauffeur op de vrachtauto van Gotschall heet in mijn herinnering alleen maar Hadde. Hadde was een goede man, want soms mocht ik een eindje meerijden. Ook Paul C. Kaiser bezorgde de koek en de beschuit met eigen bestelauto. Over beschuit gesproken. Wie zijn (zelf gebakken) beschuit eigenhandig bezorgde was bakker van der Kooy uit Nieuwesluis. Hij kwam op Zaterdag, niet met een auto, maar hij liep achterover hangend achter zijn bakkerskar, getrokken door een grote herdershond met veel haast. Bakker van der Kooy kwam niet alleen beschuit bezorgen, hij liet zich ook scheren bij mijn vader in de “scheerwinkel”. Na de scheerbeurt liep hij door naar onze keuken waar hij door onze tante Daat mopperend verwelkomd werd. Tante Daat bakte op Zaterdag krentenbrood. Zij maakte het deeg en liet het rijzen. Van der Kooy maakte het professioneel op zodat het in het bakblik een tweede keer kon rijzen. Hij kwam volgens tante Daat altijd “veuls te laat” en dat werd hem langdurig en duidelijk ingepeperd. Als hij klaar was, kreeg hij van haar een kop gloeiende koffie. Die goot hij dan op het schoteltje, waarna hij het vocht door zijn snor naar binnen zeefde. “Meid, dat was een donders lekker bakkie” sprak van der Kooy dan, veegde de vellen uit zijn snor en vertrok. Zo kwamen de bestellingen op verschillende manieren binnen. Er kwam, als ik me goed herinner, een enkele keer iets binnen dat met de vlaardingse boot aangekomen was. Bram van Dintel was de man die het vrachtgoed van de boot in ontvangst nam en het op de kruiwagen bij ons bracht. Een enkele keer gebeurde het dat van een bepaald artikel de voorraad sneller slonk dan ingeschat, zodat “nee”verkopen dreigde. Als de leverancier in de naaste omgeving was gevestigd, was dat niet zo’n groot probleem. Op een winterse Zaterdag, het was laat in de middag en er lag een dikke laag sneeuw, werd ik door mijn moeder vriendelijk doch dringend verzocht bij Rosmolen in Nieuwesluis een bos gedroogde stokvis te halen, want ze waren haast op. Rosmolen beheerde het postagentschap in Nieuwesluis en daarbij grossierde hij in een aantal artikelen, waaronder stokvis. Fietsen in die dikke sneeuw was niet te doen dus bleef lopen over. Voor het vervoer van de stokvis de slee maar meegenomen want een bos stokvis dragen over een afstand van 2,5 km was geen doen. Ik denk dat een bos wel twee dozijn of meer stokvissen bevatte Het was inmiddels zo donker dat je nauwelijks kon zien waar je je voeten neerzette. Straatverlichting was er niet langs de nieuwesluisse dijk en de olie-industrie met al zijn lampjes was toen nog ver weg. Ik werd steeds langer door de klonten sneeuw onder mijn klompen, dat was lastig lopen. Bij Rosmolen aangekomen kreeg ik mijn bos stokvis die we zorgvuldig op de slee vastbonden. Op de terugweg werd de wandeling niet eenvoudiger want de slee was met de stokvis er op topzwaar geworden. Als het ene ijzer van de slee in een wagenspoor kwam viel de slee zo scheef dat hij kantelde. Dat zag ik niet, maar voelde het, het trekken ging plotseling erg zwaar. Ik geloof niet dat ik op die stokvissentocht iemand tegengekomen ben, of heb ik ze in het donker niet opgemerkt? In ieder geval, ik kwam met de stokvis thuis en moeder hoefde niet “nee” te verkopen. Een andere keer, er werd zeker veel jam gemaakt, dreigde de suikerbak onverwacht leeg te raken. Gotschall grossierde ook in suiker dus volgde er een fietstochtje heen en terug naar Nieuw-Helvoet want suiker moest er komen. Het was mooi weer, niet onaangenaam om een kilometer of twaalf langs het Voornse Kanaal te fietsen. Van mevr. Gotschall een glas limonade gekregen, in het magazijn rondgeneusd en bij het maken van de gazeuselimonade gekeken. Ik had wel langer willen blijven, maar de baal suiker was gereed en thuis werd er op gewacht. De terugreis ging wat moeizamer met al die kilo’s op de bagagedrager. Het zal geen volle baal geweest zijn maar een twintigtal kilo’s was meer dan genoeg voor een “lagereschooljongen” van een jaar of elf. Een blik brielse zandtaartjes halen bij bakker Ribbe was eenvoudiger. Ribbe was een banketbakker in de Langestraat in den Briel, zijn zandtaartjes stonden boven in de top-tien. In zo’n blik zat, denk ik, een pond of drie van die koekjes. Het blik, inclusief het deksel was beplakt met oranje wikkel met groene opdruk. Zonder sporen na te laten het blik openmaken was helaas niet mogelijk, dus arriveerde het ongeschonden in de winkel. Op die blikken stond het volgende fraaie gedicht:

Op den eersten April

Verloor Alva zijn Bril.

Doch wat hem het meest heeft gespeten,

Dat hij nooit meer brielse zandtaartjes kon eten.

Bakker Ribbe was ook bekend om zijn heerlijke “punten”. Van de gebroken koekjes, kano’s, beschadigde gebakjes en ander onverkoopbaar maar nog eetbaar gebak maakte hij een soort taarten die hij in flinke punten sneed. Zo’n punt kostte vijf cent. (Nog geen drie eurocent). Met een vakschool voor meisjes, een ambachtschool met een opleiding voor machinisten en een rijks h.b.s. in de stad zal hij zeker een vaste en hongerige klantenkring gehad hebben.

Het bestellen en bezorgen is mij aardig goed bijgebleven. Helaas weet ik niet of nauwelijks te vertellen hoe het met betalen ging. Een girorekening hadden we niet en ik geloof ook niet dat er vaak met postwissels gewerkt werd. Waarschijnlijk werden de via de bodediensten bezorgde bestellingen “onder rembours”geleverd. Bij grossiers die hun goederen zelf bezorgden was het wellicht “boter bij de vis”. Ik herinner me wel dat er in de geldla onder het geldbakje soms nota’s lagen met “betaald” en een handtekening. Bij contante betaling werd er vaak een procentuele korting gegeven. Alle betaalde rekeningen gingen in een ordner, keurig op alfabet. Ik denk dat de boekhouding in die tijd niet veel verder ging. De grootse zorg was dat alles op tijd betaald werd.

Hoe mijn vader de voorraden in zijn scheerwinkwl op peil hield weet ik ook niet meer precies. Het assortiment was bij hem niet zo groot. Scheerzeep en mesjes voor de zelfscheerders, sigaren en sigaretten. Zo nu en dan een nieuwe scheerkwast, een scheermes en een blik met scheerzeep van “De Vergulde Hand” om de potten van de scheerklanten bij te vullen. Waarschijnlijk ging het voor een deel via de leveranciers van de kruidenierswinkel. Ik herinner me nog dat ik mijn moeder door de dunne houten wand tussen de beide winkels hoorde roepen: “Karel, heb jij nog wat van Rooster nodig?” Waarop mijn vader dan terugriep: “Ja, doe maar een doos gilettemesjes en een paar flesjes berken haarwater. Zo ging dat, het leken wel twee aparte winkels maar zakelijk gezien was er geen strikte scheiding en bij mijn weten gaf dat nooit problemen.

Een van mijn jeugdherinneringen.

K. J. Weijnman. 20 januari 2003.