De Noordzeebotter ZW 1.
roepnaam: “de Schokker”.
Het vissersschip ZW1 werd door ons, Zwartewalenaars, “de Schokker” genoemd. Waarom? Geen idee. We wisten niet beter, en Jan van der Zee, de schipper-eigenaar liet het maar zo. Ik ben er zeker van dat hij wel degelijk wist dat zijn schip een echte noordzeebotter was. Het woord “schokker” was zo ingeburgerd dat ook ik het in mijn verhaal zal gebruiken.
Rond 1890 telde de vissersvloot van Zwartewaal nog een achttal “sloepen”, een scheepstype waarmee men op de Noordzee en zelfs tot IJsland ter kabeljauwvangst ging. Een sloep had een 13-koppige bemanning. In 1895 zijn er twee van deze schepen, tijdens een zware storm, met de gehele bemanning verloren gegaan. Een ramp voor het dorp. Mede hierdoor en door het verzanden van de Maasmond, de opkomst van de visserijhaven IJmuiden en de overgang van zeil naar stoommachine ging de zeevisserij voor Zwartewaal goeddeels verloren. Alleen de kustvisserij werd nog op bescheiden schaal uitgeoefend.
De Schokker afgemeerd in de haven van Zwartewaal.
Voor en achter de tegen de verschansing gesjorde visborden.
Het is duidelijk hoog water. Het grootzeil is (nog )gehesen. Zojuist binnen gevaren?
Toen ik schooljongen was, de jaren rond 1935, was de schokker ZW1 het laatste zeegaande vissersschip dat ons dorp als thuishaven had en waarmee van der Zee de kustvisserij bedreef. Het moet niet eenvoudig geweest zijn om vanuit Zwartewaal ter visvangst te gaan. Behalve een ligplaats in een haven, die alleen bij hoogwater toegankelijk was, bood Zwartewaal geen faciliteiten. Geen visafslag, geen mogelijkheid om ijs voor de koeling van de vis in te nemen, geen olie voor de 40-pk Kromhout gloeikopmotor, om over de reparatie- en dokfaciliteiten maar te zwijgen. Voor al deze zaken was van der Zee aangewezen.op vestigingen gelegen aan de Nieuwe Waterweg . Als ik me goed herinner waren er in het dorp ooit geruchten dat de familie van der Zee overwoog naar Vlaardingen te verhuizen. Het is er niet van gekomen, maar het was wel een lange weg van en naar zee langs afslag, olie en ijs. Wij in het dorp moesten er toch niet aan denken dat de schokker aan het eind van de week niet meer de haven in zou komen varen. Het zou voor ons afgelopen geweest zijn met de heerlijkheden uit de Noordzee. Zaterdag was “Gebakkenscholletjesdag”(en “rist met butter en sukker”). Maar voor het zover was moest de schokker wel binnen zijn. Ik werd dan door onze tante Daat er op uitgestuurd om te kijken of hij er al was. Dat was altijd een beetje ongewis, want dat was afhankelijk van het tij. Soms lag het schip nog bij het “hoofd”, de steiger van de Vlaardingse boot. Dan moest er gewacht worden tot het water hoog genoeg was om de haven in te varen. Heel langzaam en voorzichtig ging dat, naast de schokker zakte het water weg om er aan de achterkant als het ware achteraan te rollen. Het ging zo langzaam dat je langs de havenkant met het schip mee kon lopen en dat deden we dan ook. Het was een leuk gezicht om het schip zachtjes naar de havenkom te zien schuiven, de motor langzaam draaiend, de uitlaat kringetjes blazend. Het sleepnet was dan langs de mast opgehesen om te drogen en de visborden tegen de verschansing gesjord. Hier en daar zat er nog een zeester in het net. Als het de goede tijd van het jaar was hing er een guirlande van gedroogde scharretjes langs de voorstag. Een stuk van die guirlande kwam dan zeker bij ons terecht, heerlijk, die gedroogde scharretjes. Het afmeren vlak voor de uitlaatsluis van het “watermesien” kostte wat moeite, met veel vooruits en achteruits want groot was de manouvreerruimte daar niet. Als de schokker voor de wal lag, was het vroeg genoeg om dat thuis te gaan vertellen. Van der Zee, en de bemanningsleden Bertus Blom en Jan Sluimer (later zoon Anton van der Zee) hadden nog van alles aan boord te doen voor ze je aan vis hielpen, dus ik hoefde me niet te haasten. Ik kreeg een emmer mee en het consigne van tante Daat: Niet van die kleintjes. Deze woorden heeft van der Zee nooit van mij gehoord. Het was niet nodig, het was zinloos en ik zou het niet hebben durven zeggen. Het was “hartstikke leuk” om vis te halen, want dan mocht ik aan boord komen, daar was altijd wel wat te zien. Grote krabben bv. Van de schaal kon je een asbak maken. Eerst koken, dan werd hij mooi rood en daarna vernissen. Zeesterren, ik heb ze al genoemd, maar aan boord kon je ze van dichtbij bekijken. Mooi, maar als jongen kon je er niets mee. Het was ook boeiend en niet goed te volgen hoe een beschadigd stuk net hersteld werd. De nieuw te knopen mazen werden precies even groot als de bestaande en dat ogenschijnlijk zonder te meten. Alleen de lichtere kleur verried het nieuwe stuk. Ook herinner ik me dat er eens op het voordek een visben vol met, door zeepokken bedekte, brokken lagen, meer dan vuistgroot. Als je zo’n klont doormidden sloeg leek het op het mooiste barnsteen, lichtbruin en doorzichtig als glas. Het bleek hars te zijn dat nog geen barnsteen was geworden. Ik mocht een stuk meenemen. Maar tenslotte was ik op vis uitgestuurd, dus haalde van der Zee een groot schepnet door de bun waarin de schol en schar nog levend rondzwom en leegde het in de emmer. Soms nog een keer. Over veel of weinig werd nooit gepraat en met geld had ik niets van doen. Dat werd door de “grote mensen” geregeld. Onderweg naar huis lagen de vissen nog in de emmer te klapperen. Gelukkig hoefde ik ze niet schoon te maken en te bakken. Ik denk dat onze tante Daat dat deed, op het “petroliestel”.’s Zaterdags was het druk in de winkel zodat mijn moeder er geen tijd voor had. Liep je om die tijd door het dorp dan rook je aan alle kanten waar de mensen mee bezig waren: Vis Bakken! Zo ook bij smid Neecken, daar had zijn vrouw het smidsvuur lekker opgestookt en lagen in een grote koekenpan met spetterende olie de verse schollen krom te trekken. Het moest allemaal vlug, dus flink stoken! Ik geloof niet dat dat de goede baktechniek was, want de vellen bleven aan de koekenpan hangen. Soms moest ik van v.d.Zee tegen mijn moeder zeggen dat hij nog een mooie rog had liggen. Hoewel we dan al schollen hadden kon ze daar moeilijk nee tegen zeggen, want rog met zure botersaus was voor ons een zondagsmaal. Alleen het schoonmaken was een moeizaam karwei, daar kwam een nijptang aan te pas om het schuurpapierachtige vel er af te trekken. Voor de staart moest je opletten, daar zaten lelijke stekels op. Maar lekker was de rog, lekkerder nog dan de gebruikelijke zondagse stokvis. Als ik ’s middags niets anders te doen had ging ik nog wel eens terug naar de schokker, want vaak werd daar in het vooronder op het ronde kacheltje de vis voor het hele gezin van v.d. Zee gebakken en daar waren ze met veel. Vader, moeder en elf kinderen. Dat vooronder was gezellig en meestal werd er wat geproefd, daar hielp ik dan bij.
De schokker bleef het weekend in de haven liggen. Ik kan me niet herinneren wanner het schip weer naar zee vertrok Het zal wel in de kleine uurtjes van Zondag op Maandag geweest zijn, afhankelijk van het tij. Op Zondag werd er niet gevaren.
Ik weet niet of er het hele jaar rond gevist werd. Wel zie ik in mijn herinnering de schokker op zijn vertrouwde plek liggen in een haven die helemaal dichtgevroren is. Het ijs was zo dik dat je erop kon lopen. Van derZee was toen kennelijk bang dat zijn houten schip beschadigd zou worden door de kracht van het ijs. Met grote bijlen werd er rondom de schokker een brede sleuf in het ijs gehakt. Of de schokker in de haven door de vorst overvallen was of dat er in de winter niet gevist werd, ik zou het niet durven zeggen. Ook in het zomerseizoen kwam het soms voor dat de schokker niet naar zee vertrok. Dan voer van der Zee met zijn schip de Brielse Maas op om te gaan “banken”. Wat banken is? Men ging banken om de buitenkant van de schokker schoon te maken en te teren. Daartoe liet men het schip net na hoog water, als het water al wat begon te vallen, een eindje benedenstrooms van Zwartewaal op een zandbank vastlopen. In ons dorp hadden we het niet over een zandbank, maar over een “plaat” terwijl wel het werkwoord banken gebruikt werd.Terwijl het schip langzaam droog viel, werd er vanuit een roeiboot vast begonnen om rondom de zeepokken en de algen af te steken en de scheepshuid goed te borstelen. Na verloop van tijd viel de plaat droog en kon je rondom het schip lopen. Dan werd het schip zover als mogelijk van de aangroeisels ontdaan. Als dat klaar was werd de huid van boven tot onder en van voor tot achter van een nieuwe laag teer voorzien. Waarschijnlijk werd er ook naar schroef en roer gekeken of alles nog in orde was en werd het registratiemerk “ZW1”opnieuw met witte lak overgeschilderd. Alles bij elkaar moest er flink doorgewerkt worden want het karwei diende bij het volgende hoogwater geklaard zijn en dat was iets meer dan twaalf uur later. Je kon niet zomaar op een willekeurige dag gaan banken, niet midden in de week, want dan was het niet de moeite om die week naar zee te gaan, noch voor, noch na het banken. Bovendien moest het tijdstip van hoogwater zodanig vallen dat over de periode van twaalf uur bij daglicht gewerkt kon worden. En zo mogelijk moest het mooi droog weer zijn. Ik denk dat v. d. Zee ook keek naar de schoolvacantie want ik herinner me dat zijn kinderen, in ieder geval de jongeren, meegingen om te banken. Ik was daar stinkend jaloers op want het leek me heerlijk om een dagje op de plaat door te brengen, een beetje zwemmen, in de zon om de schokker rond schooieren, meehelpen en kijken hoe het schip er onder de waterlijn uitzag. Ik had het graag een keer meegemaakt, maar ik durfde het niet te vragen.
Een ander karwei dat regelmatig moest gebeuren was het tanen van de netten. Wat is dat, zal je vragen. Taan is een conserveringsmiddel en diende om de netten te verduurzamen, een langer leven te geven. De netten werden van boord gehaald en op de “wurf”(erf) van de familie van der Zee in een grote houten kuip gelegd. Ik denk dat die kuip wel een diameter van meer dan anderhalve meter had. De blokken taan, dat is een donkerbruine kleurstof met conserverende eigenschappen, werden in een grote open gietijzeren ketel boven een houtvuur in water opgelost en tot koken toe verhit. De kokendhete donkerbruine taanvloeistof werd dan met emmers over de netten uitgegoten zodat alle delen daarvan met de taan in aanraking kwamen. Hoe lang de netten in de taan bleven liggen weet ik niet meer. Als de zaak voldoende afgekoeld was werden de netten weer aan boord gebracht en in de mast gehesen om te drogen. Zo konden ze er weer een poosje tegen.
Een enkele keer, ik denk dat het dan tweede pinksterdag was, werd de schokker als plezierjacht gebruikt. Dan ging de familie van der Zee (met vrienden en kennissen?) aan boord en voer de schokker de haven uit richting Oostvoorne voor een dagje uit. Dat moeten plezierig tochtjes geweest zijn, zeker als het weer zich van de goede kant liet zien.
De tweede wereldoorlog maakte een eind aan de kustvisserij vanuit Zwartewaal. Als eenling mocht van der Zee van de bezetter met zijn schip niet naar zee. In de herfst van 1940 kon hij de schokker verhuren aan visser Tanis van Goeree. Van daaruit mocht wel op zee gevist worden, echter met meerdere schepen bij elkaar, onder toezicht van een duits patrouillevaartuig en ’s avonds terug naar de haven. Ontsnappen naar Engeland was daardoor praktisch onmogelijk. Ook dit werd tenslotte verboden. In het voorjaar van 1944 werden alle vissersschepen uit Goeree opgebracht en in de Wilhelminahaven in Rotterdam opgelegd en door Duitsers bewaakt. Van der Zee en zoon Anton hebben na veel geharrewar met de bezetter gedaan gekregen dat ze de schokker in september 1944 weer naar Zwartewaal mochten brengen, waar het schip tot na de bevrijding bleef liggen. Van der Zee heeft zijn schokker niet meer naar zee mogen varen. In de nacht van 4 op 5 December 1944 werd hij samen met zijn zonen Wim en Henk en zijn schoonzoon door de Duitsers gearresteerd. Van der Zee werd samen met Wim en Henk een enkele dag later in de duinen van Voorne gefusilleerd. De schoonzoon werd vrijgelaten. Kort na de bevrijding wilde Anton de visserij met de schokker weer hervatten. Samen met zijn broers Arie en Piet voer hij op 6 Juni 1945 in de Maasmond waar de schokker op een mijn liep. Arie kwam daarbij om het leven en werd pas dagen later gevonden. Anton en Piet wisten zich gelukkig te redden. De schokker ging verloren. Een verschrikkelijk einde van de kustvisserij vanuit ons dorp Zwartewaal.
Een van mijn jeugdherinneringen.
K.J.Weijnman 6 januari 2002.
Een aantal opmerkingen achteraf:
Dat de Z.W.1 “de schokker”genoemd werd dateerde
uit de tijd dat van der Zee inderdaad een schokker had.
De naam van de Z.W.1 was volgens de bijbehorende papieren
“De Afhankelijkheid”maar deze naam was niet op het schip weergegeven.
Een verhuizing naar Vlaardingen werd inderdaad overwogen. Door
de oorlog ging dit niet door.
De levende scholletjes werden verkocht voor de prijs van
zeven stuks voor een dubbeltje. Ter vergelijking: een pakje shag
kostte ook een dubbeltje. Iemand die werkloos was ontving een
uitkering van max. tien gulden.
Meestal werd er tot November gevist en lag de schokker tot ca Februari binnen,
afhankelijk van het weer. In die maanden werd er op Brielse Maas o.a. op spiering gevist.
Het banken op de zandbank net stroomafwaarts van Zwartewaal is volgens Anton
slechts een enkele keer gebeurd. Liever ging van der Zee naar “de Beer”, d.i. de kop
van Rozenburg. Het zand was daar steviger.
Deze gegevens en de juiste data genoemd in de laatste alinea heeft
Anton van der Zee me verstrekt tijdens de koffie op 20 December 2001.